


Hoe vaak heb ik nu al gehoord: “Nee mevrouw, helaas”. Misschien wel 15 keer. Voor me op het scherm staat lijst met alle pedicures in de omgeving van Wageningen. Maar niemand, echt niemand heeft tijd om mijn pijnlijke voeten te behandelen. Ook aan pedicures is een schreeuwend tekort, ontdek ik nu. “Maar ja”, denk ik er meteen achteraan, “wie wil nou pedicure worden?” De hele dag aan knobbelige voeten vol eelt, voetschimmels, likdoorns en ingegroeide nagels pulluken. Het zou mijn liefhebberij absoluut niet zijn! ‘Voeten’ zijn eigenlijk maar rare dingen. Gelukkig stinken die van mij niet, maar je zult als pedicure maar iemand treffen met van de natte zweetflappers. Afschuwelijk lijkt mij dat.
Maar al deze viezigheid even terzijde: ik ben op zoek naar een pedicure en na 15 keer ‘nee, helaas’ gehoord te hebben begin ik licht wanhopig te worden. Zullen mijn voeten ooit nog eens belanden in de deskundige handen van een pedicure? “Bel nog even verder”, spreekt de vriend mij bemoedigend toe. “Maak je zoekgebied gewoon wat groter.”
En zo gebeurt het dat na een uurtje een allervriendelijkste dame mij laat weten dat ze nog wel ruimte heeft in haar praktijk. Dolblij ben ik! Maar als ik de volgende dag op de afgesproken tijd bij het opgegeven adres arriveer, moet ik even slikken. Mijn navigatie heeft mij naar een woonwagenkamp gestuurd. “Wil ik dit wel?”, vraag ik mij hardop af. “Durf ik mijn auto hier te parkeren en uit te stappen? Woonwagenmensen… dat staat toch gelijk aan ordinair volk en criminaliteit?” Maar meteen schaam ik mij diep voor mijn vooroordelen.
Ik parkeer de auto en als ik uitstap word ik al begroet door een vrolijke, jonge vrouw. Ze neemt me mee naar haar studio en geeft mij een uiterst professionele behandeling. We raken in gesprek. Over hoe zij vastgelopen is in de zorg, omdat ze onvoldoende tijd had voor haar cliënten. We praten over haar opa die ze elke avond bezoekt in het ziekenhuis. Ze zorgt al jaren voor opa. Het woord ‘mantelzorger’ vindt ze maar flauwekul; iedereen zorgt hier voor elkaar. Altijd en ongevraagd. En je let op elkaar. Haar hele familie woont op het kamp: opa en oma, haar ouders en broertjes, ooms, tantes een ook nog een paar neven en nichten met hun kinderen.
“Als jij op zoek zou zijn naar een woning, zou je dan op een woonwagenkamp willen wonen?”, vraagt ze met een heerlijke onbevangenheid. En in alle eerlijkheid moet ik haar bekennen dat die optie mij haast onmogelijk lijkt. “Ik zou niet in een gewone wijk kunnen wonen”, zegt ze resoluut, terwijl ze mijn voeten zorgzaam met een heerlijke olie masseert. “Al die mensen die nauwelijks naar elkaar omkijken, laat staan voor elkaar zorgen. Ik kan niet anders dan hier wonen.”
“Ben je tevreden over de behandeling?”, vraagt ze na drie kwartier als ik mijn goed verzorgde voeten bewonder. “Kom je nog eens terug?” En wat kan ik anders dan haar hartelijk bedanken en beloven dat ik zeker weer bij haar terugkom.
Dank je wel: voor de verzorging van mijn voeten én voor het mooie gesprek.
Ik heb dat vooroordeel ook hoor, ik snap ook nooit dat er gewoon mensen als Frans Bauer zijn die geen vlieg kwaad doen. Maar zo was het in mijn jeugd, die kampen daar moet je wegblijven werd gezegd. Overigens, het lijkt me een verschrikkelijk beroep, maar als ik zou gaan zou ik toch op z’n minst zorgen dat m’n voeten schoon waren. Je gaat toch niet met zweetkakken naar zo iemand? Ik was ook nog altijd m’n haar als ik naar de kapper ga en poets m’n tanden als ik naar de tandarts ga.
LikeLike